(Foto: Dijkstra B.V.)
Als eerbetoon aan de deze week overleden schrijver Martin Bril, wil ik me deze week beperken tot hetgene hij ooit over Mill schreef. Daar heb ik werkelijk helemaal niks aan toe te voegen. Het is wonderschoon in zijn eenvoud, de route van Afrit 5 van de A73 naar Mill door de ogen van een meester-observator:
HAPS, MILL & OEFELT
Van die afritten waar een magnetische werking van uitgaat. Afrit nummer 5 van de A73, bijvoorbeeld: naar Haps, Mill en Oefelt. Geen gedicht, maar het scheelt weinig.
Haps.
Mill.
Oeffelt.
Vaak voorbijgereden, maar nu was het dan zo ver. Ik nam de afslag. Boven kon ik linksaf naar Oefelt, 3 kilometer, en rechtsaf naar Haps, 2 kilometer, Mill, 9 kilometer, en Uden, 21 kilometer. Dat was een tegenvaller. Uden had ik er liever niet bijgehad. De wereld moest overzichtelijk blijven.
Ik sloeg rechtsaf en kwam al snel in Haps. Daar valt weinig over te zeggen. Het liep tegen twaalven en bij basisschool De Bongerd stonden moeders op hun kinderen te wachten. Twee dames waren als klaarover gekleed. Verder veel driekwartbroeken en sandalen. Bij het verlaten van Haps begonnen de kerkklokken te beieren.
Maisvelden.
Vrachtverkeer.
Aardappels.
Ineens een on-aangekondige nederzetting: St. Hubert. Niet meteen, maar toch al snel schoot de heilige Hubertus me te binnen. Bekeerd toen hij tussen het gewei van een hert een oplichtend kruis zag. Het zal je gebeuren.
Ik stopte middenin het dorp, bij een fris gemetseld kappeltje, met een een strak gemaaid grasveld en keurige picknickvoorzieningen eromheen. In de kapel wachtte Maria, een collectebus en waxinelichtjes die voor 50 cent konden worden aangekocht. Ik stak er één op voor Gerard Reve, en nog maar eentje, voor Bob den Uyl. Daarna ging ik buiten aan een picknicktafel zitten. Aan de overkant van de weg was een man in korte broek bezig zijn heg te snoeien. Er viel een voorzichtige, dunne, zomerse regen.
Langs twee café’s, De Kleine Wereld (ik lieg niet) en De Oude Post, beiden gesloten, verliet ik St. Hubert. Kort daarop stond ik op een rotonde. Rechtsaf ging het naar Mill, maar ik kon ook andere kanten op – naar Wilbertoord, Wanroij, Odiliapeel, Sint Anthonis en Rijkevoort. De wereld begon nu toch wel heel groot te worden.
Ik ging naar Mill.
En keerde terug.
Nu stopte ik bij een bushalte, vlakbij de rotonde. Er lag een groot restaurant aan, Erica. Gesloten natuurlijk. Ik wilde op de kaart kijken. Ineens verscheen een zwarte vrouw naast me, werkelijk: heel zwart. Ze was te voet en de droeg een lange paarse rok, een oude, warme jas en een donkerbruine hoofddoek. Ze kwam uit Somalie en ging naar Cuyk, daar moest ze lessen volgen.
Haar verschijning was zo onverwachts dat ze best lopend uit Somalie had kunnen komen. Ik wilde haar een lift geven, maar ze verstond me niet, en kon me ook over haar eigen situatie niets meer uitleggen dan ze al gedaan had. Gelukkig kwam de bus, en weg was ze.
Ik reed naar Oeffelt.
Het was inmiddels weer droog, maar de lucht was zo zwart als het gezicht van de Somalische vrouw. Weer kwam ik door St Hubert, en ook weer door Haps, waar alle kinderen nu thuis bij moeders aan de boterham zaten. Iets later barstte het noodweer los, en stapvoets reed ik de laatste kilometers naar Oeffelt dat zichzelf presenteerde met een rotonde en een groot bord: revitalisering dorpshart.
Tsja, dacht ik.
Ik draaide rond op de rotonde en reed weer terug, richting de snelweg. De regen roffelde op het dak van de auto, de ruitenwissers gingen als dwazen tekeer. Zou het in Somalie ook zo kunnnen regenen? Ik dacht aan de vrouw, op dit moment in de bus naar Cuijk.
Geschreven op 27 juni 2007
Bron: www.martinbril.nl